3: rita verdonk & lichtbrengende homo’s
Vk-blog, geplaatst op 26 oktober 2005 11:40 door Anarchist
Bericht in TROUW, 26 -1-02005: “Het instituut voor multiculturele ontwikkeling Forum gaat homoseksualiteit onder allochtonen bespreekbaar maken. Het instituut wil een dialoog tussen ‘jongeren met verschillende opvattingen’ over homoseksualiteit. Om dit te bereiken, worden debatten en discussies over het onderwerp georganiseerd. Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Rita Verdonk (VVD) heeft Forum 350 duizend euro toegezegd.
Etnische minderheden hebben vaak meer problemen met homoseksualiteit dan autochtonen, zegt haar woordvoerder. Onder meer in het onderwijs zouden al langer signalen zijn dat homoseksualiteit onder allochtonen taboe is. De homobelangenvereniging COC is blij met de plannen.”
Nu mevrouw Verdonk met geld aan het smijten is om mensen ertoe te bewegen homoseksualiteit bespreekbaar te maken, en omdat medewebloggertjes hard aan het roepen zijn dat het een schande is dat homo’s binnen de wereld van ‘de allochtoon’ te weinig aandacht krijgen, zie ik het als mijn harde maatschappelijke plicht hier een emanciperend, bewustzijnsverruimend verhaaltje te plaatsen, dat weliswaar deel uitmaakt van een bundeltje door mij reeds eerder geschreven verhalen dat de gloedvolle titel DE GOUDEN FALLUS draagt, maar dat desondanks homoseksueel genoeg is om de onderontwikkelde allochtone jongeren onder ons ‘het licht’ te schenken….
Dokter, er zit iets in mijn kont
een homoseksueel verhaal van wim duzijn
Ik was nog maar een kleine jongen, of klein, klein…, laat ik het zo zeggen: ik was erg jong en onervaren, nauwelijks zestien jaar oud. U kent dat wel, denk ik, op die leeftijd is je kindertijd voorbij en je gaat nieuwe gebieden in het leven ontdekken, oorden, die tot dan toe onbekend voor je waren. In ieder geval, om de zaken klaar en duidelijk te stellen, ik ontdekte een gebied waar ik niet veel van af wist: het terrein van de seksuele driften en verlangens, zodat ik me erg onzeker voelde.
Nieuwsgierig van aard als ik ben begaf ik mij naar de Openbare Bibliotheek en ik leende daar alle boeken die er te vinden waren over het onderwerp ‘seksualiteit’.
‘Liefdeslessen’, ‘Variaties’, ‘Openhartige Bekentenissen’ en ‘Liefde zonder taboes’.., dat waren de eerste grote-mensen-boeken die ik las. Belangstellend bestudeerde ik de grote kleurenfoto’s in die boeken en ik vergeleek natuurlijk mijn eigen geslachtsdelen met de organen die er op de foto’s waren afgebeeld.
IJverig trok en rukte ik een beetje aan mijn pik tot hij stijf en rechtop tussen mijn benen stond. Daarna nam ik een spiegel en die hield ik er voor en er onder, en ik keek en vergeleek en ik nam zelfs met behulp van een meetlint de maten op, want ik wilde graag weten of mijn geslachtsdelen ‘normaal’ waren.
Gelukkig bezat ik een gewone penis, niet al te groot en niet al te klein, en mijn teelballen zagen er net zo uit als de teelballen op de kleurenfoto’s, zodat ik niet ontevreden was. Want ja, je zult maar een gebrek hebben aan je geslachtsdelen, dan sta je er lullig voor, zegt u nu zelf. En ook al was ik volgens de boeken geen superman, met mijn geslachtsdelen was er gelukkig niks aan de hand.
Als ik mezelf maar lang genoeg opwreef, dan werd ik zo geil als de pest en na een tijdje kwam het zaad er vanzelf uitgespoten, precies zoals het in die boeken stond beschreven.
Mijn zaad heb ik trouwens ook bestudeerd! In een speelgoedwinkel schafte ik mijzelf een microscoop aan, zo’n apparaat waarmee je volgens de reclametekst op de doos een ‘kleine bioloog’ kunt worden, en heel zorgvuldig maakte ik een zaadpreparaat, door een druppel van mijn sperma op een glasplaatje te deponeren, waarop dan weer een tweede glaasje diende te worden aangebracht, zodat na hevig persen een filterdunne substantie ontstond, die zich, volgens de begeleidende toelichting, ‘voor biologische observatie leende’.
Dat zaadpreparaat schoof ik in de microscoop, onder een van de drie chroomstalen uiteinden van de kijkbuis, en op een ernstige wijze boog ik mij voorover teneinde een blik te werpen in de magische wereld van wat men inde boeken zo deftig ‘het menselijk-biologische voortplantingsgebeuren’ noemde.
Volgens de wetenschappelijke boekwerken die ik had geraadpleegd moesten nu de zogenoemde spermatozoonen of zaadcellen zichtbaar worden, kleine, bijna dierlijke wezens, die er ongeveer als volgt uitzien: Een ronde kop, met daaraan een lange, dunne staart, die voortdurend in beweging is – maar het beeld dat mijn microscoop me liet zien was uitermate wazig en onscherp en alles wat ik in de nevel kon ontwaren waren wat lichte en donkere vlekken en een paar warrige, brokkelige lijnen die mijn vettige duim tijdens het aandrukken op het dekglaasje had aangebracht.
“Ik zou toch wel zaadcellen bezitten?”, mompelde ik, en een tikkeltje bezorgd, omdat ik niet als een hoogpratende castraat door het leven wilde gaan, stelde ik het wetenschappelijke apparaat opnieuw in.
Gelukkig was het beeld nu aanzienlijk scherper en duidelijker en met heel veel moeite wist ik een aantal objecten te ontdekken die inderdaad het uiterlijk van een zaadcel bleken te hebben.
Ik had inmiddels begrepen dat de microscoop, waarmee ik een ‘kleine bioloog’ zou kunnen worden, een bijzonder gebrekkig toestel was, dat het predikaat ‘wetenschappelijk’ in het geheel niet verdiende.
‘Wie daar bioloog mee kan worden, die moet een wonderkind zijn’, dacht ik, en ik wierp het kinderspeelgoed derhalve met een zeer onwetenschappelijk gebaar dat alleen maar walging en verontwaardiging uitdrukte in de vuilnisbak.
Maar goed, ook al zou ik dan geen bioloog kunnen worden, ik was tevreden gesteld: ik bezat alles wat een man behoort te bezitten, een pik, twee ballen, een hoofdbal en een bijbal, en ik produceerde mannelijk zaad, zodat ik vol goede moed de wereld in kon gaan.
Toch wist ik nog niet alles. Ik haalde steeds nieuwe boeken uit de bibliotheek en op een dag las ik dat er verscheidene seksuele perversies bestaan….
Nieuwsgierig bladerde ik dat boek door en met rode oren van opwinding verslond ik de passages die handelden over het onderwerp ‘homoseksualiteit’, hetgeen een vorm van ‘deviant gedrag’ schijnt te zijn, omdat de meerderheid der mensen kiest voor de ‘heteroseksuele variant’. Het interesseerde me in het geheel niet dat bij homoseksueel gedrag sprake is van geslachtsgemeenschap tussen mensen van hetzelfde geslacht, nee, wat mij intrigeerde was, dat ik naast mijn ballen en mijn pik nog een orgaan bezat dat je ‘geslachtsorgaan’ zou kunnen noemen. Verbaasd las ik de beschrijving van een seksuele handeling, waarbij de penis van een man in de anusopening van een andere man wordt gebracht, en ik vroeg mij af of zoiets niet uitermate pijnlijk zou zijn.
Onderzoekend van aard als ik ben pakte ik onmiddellijk de spiegel om het nodige researchwerk te verrichten. Belangstellend onderzocht ik het geheimzinnige plekje tussen mijn benen dat in de boeken wordt aangeduid met het wetenschappelijke begrip ‘anus’.
Het zag er zo op het eerste gezicht erg klein en onbeduidend uit, een beetje rimpelig en zachtroze, heel lief en onschuldig, tenminste, die indruk kreeg ik.
Met de vingers van mijn rechterhand trok ik mijn billen enigszins van elkaar en gedurende een kort moment was een kleine opening zichtbaar, die onmiddellijk weer verdween, alsof een onzichtbare hand de holte sloot.
‘Daar krijg je nog geen potlood in’, dacht ik, en ik vroeg mij af wie toch wel die jongens en mannen waren die zichzelf rustig lieten neuken door een kerel met een grote, stijve pik.
God, ik kon het me gewoon niet voorstellen dat er jongens waren die zo moedig waren dat ze in hun blote kont onder een andere jongen gingen liggen, met de bedoeling zich als een meisje door die ander te laten gebruiken…
Als ik er alleen al aan dacht dat ik mijzelf zou moeten uitkleden en dat ik me dan voorover moest buigen, om dan beetgepakt te worden rond mijn middel door de een of andere geile kerel met een stijve, dikke lul, god, dan brak het angstzweet me uit. En dan in zo’n klein gaatje, mijn hemel, dat kon toch niet?
Ik vermande mijzelf echter, omdat ik besefte hoe ridicuul en onwetenschappelijk mijn houding was, en ik tuurde opnieuw in de spiegel. Het rimpelige anusplekje keek mij aan alsof het een gezicht had, een blozend, rimpelig babysmoeltje, en ik verwachtte ieder moment een huilbui te horen: het woeste, uitzinnige gekrijs van een hongerige, naar melk verlangende baby.
‘Je zou het allicht eens kunnen uitproberen’, dacht ik, en ik pijnigde mijn hersens om er achter komen wat een mens zoal in zijn kont kan stoppen. Echte mannelijke penissen, waarover de schrijvers van al die seksuologische voorlichtingsboeken in overvloedige mate de beschikking hadden, bezat ik niet, dus moest ik iets zien te vinden dat er enige gelijkenis mee vertoonde.
Ik stond op en liep naar het kleine schrijfbureau, waarop zich nog altijd een doosje bevond met daarin enige zelfgemaakte zaadpreparaten. Nauwkeurig bestudeerde ik de pennen, de potloden en de liniaal, maar geen van die voorwerpen kon mijn goedkeuring wegdragen. Ze waren te dun, of te lang en allemaal veel te scherp.
In een van de laden van het bureau echter ontdekte ik een dikke, halfopgebrande kaars en dat voorwerp zou, zo dacht ik, me uitstekende diensten kunnen bewijzen. Met een mesje sleep en vijlde ik de uiteinden van de kaars bolrond en vervuld van intense nieuwsgierigheid, hoewel toch ook een beetje angstig, begaf ik mij naar bed om het grote perverse experiment uit te voeren…
Met mijn linkerhand spreidde ik mijn billen van elkaar en met de rechterhand duwde ik de kaars, waarop ik grote klodders spuug had uitgewreven, naar binnen.
Maar grote god, wat kreeg ik daar spijt van…
Ik duwde misschien te hard, of misschien was de kaars te kort, maar hoe het ook zij, met een luid, floppend geluid verdween het voorwerp in mijn anus en hij zat er helemaal in.
Ik stierf van de pijn en ik ging bijna dood van angst!
‘O Jezus’, dacht ik, en het angstzweet stroomde over mijn voorhoofd, ‘nu is het gebeurd met mij, nu ga ik dood, want die kaars krijg ik er nooit van z’n leven meer uit…’
Ik wroette met mijn vingers in mijn kont, maar wat ik ook probeerde: de opening zat pot- en potdicht en ik kon er geen vinger in krijgen. In het inwendige van mijn kont werd inmiddels een hevige, brandende pijn voelbaar en hoe banger ik werd, des te intenser werd de pijn…
In paniek kleedde ik mij aan en moeilijk lopend begaf ik mij op weg naar de huisarts, die gelukkig tamelijk dichtbij zijn praktijk gevestigd had. O, wat schaamde ik mij, en wat had ik een verschrikkelijke pijn…
Ik durfde niemand aan te kijken, want ik had het idee dat iedereen wist dat ik een kaars in mijn kontholletje had zitten.
Daar liep ik nu: de nieuwsgierige wetenschappelijke onderzoeker, vuurrood van angst en schaamte.., een klein, hulpeloos kind, dat zich volstrekt geen raad wist met deze benarde situatie.
Zo snel als ik kon liep ik naar mijn huisarts. Hij moest mij redden. Hij moest de grote helper in de nood zijn.
Gelukkig waren er geen patiënten in de wachtkamer, zodat ik direct door kon lopen naar de spreekkamer.
De huisarts, dokter Terlouw, keek mij vriendelijk aan en vroeg glimlachend: “En Hans, wat is er aan de hand?”
Verlegen stond ik tegenover hem en moeizaam hakkelend stamelde ik: “Er is wat mis met mijn…ehh, kont…”
God, wat een ongelooflijk pijnlijke situatie was dat. Ik schaamde me op dat ogenblik werkelijk dood.
“We zullen eens kijken”, zei dokter Terlouw, die blijkbaar het een en ander gewend was want hij bleef maar vriendelijk glimlachen, alsof die lach met een potje glucoselijm op zijn gezicht geplakt was…
Op een zachte, maar dringende wijze, duwde hij me de onderzoekskamer in, waar een lange tafel stond, die met een wit-papieren laken was bedekt, en hij zei: “Klim maar vast op de tafel, ik kom er zo aan..”
Nog altijd rood van schaamte en verlegenheid kleedde ik mij achter een kamerscherm uit en ik klom op de tafel en strekte me voorover liggend uit op de behandelingstafel.
De dokter kwam even later binnen, om te kijken of ik klaar was, en toen hij zag dat ik spiernaakt op de tafel lag glimlachte hij op zijn bekende vriendelijke wijze, waarvan je soms een beetje bang werd, en hij zei: “Tjonge Hans, wat een ijver, je had niet alles uit hoeven te trekken hoor…”
Opnieuw golfde er een vloedgolf van schaamte door me heen en ik wist van verlegenheid geen zinnig woord meer uit te brengen.
‘Haal me hier weg’, bad ik tot God in de hoge hemel, ‘laat me op slag doodgaan…’, maar God zat waarschijnlijk bulderend van het lachen op me neer te kijken, samen met zijn engelenscharen, en gelaten legde ik me bij mijn pijnlijke en moeilijke lot neer.
Dokter Terlouw, die wel merkte hoe verlegen ik was, probeerde me op mijn gemak te stellen, en hij streelde me over de haren en zei: “Komop Hans, vertel me nu eens rustig wat er aan de hand is, ik zie in mijn praktijk van alles en je weet dat je me volledig kunt vertrouwen – alles blijft hier onder ons…”
Ik keek hem aan en moest moeite doen om niet in kinderachtig snikken uit te barsten.
“Er zit iets in mijn kont…”, wist ik uiteindelijk stamelend en hakkelend uit te brengen, en ik voelde me diep- en diepongelukkig.
“Je hebt er wat ingestopt?”, vroeg dokter Terlouw vriendelijk en hij keek me zo begrijpend aan, dat ik het er benauwd van kreeg.
“Ik wilde het gewoon uitproberen”, mompelde ik, “maar ik krijg het er niet meer uit; ik…, ik…”
En dokter Terlouw legde zijn warme handen geruststellend op mijn hoofd en hij fluisterde kalmerende woorden.
“Stil maar jongen”, zei hij, “dat probleem zullen we eens snel de wereld uit helpen”, en hij opende een kast en greep een grote glazen pot beet, die gevuld was met de een of andere vettige substantie.
Angstig staarde ik naar de grote pot. Dokter Terlouw zag mijn benauwde blikken en hij glimlachte. “Gewoon wat vettigheid”, zei hij, “gebruik dat zelf in het vervolg ook maar, dan gaat het allemaal veel gemakkelijker.”
Ik zag hoe hij dunne, rubberen handschoenen aandeed.
“Gaat u me opereren?”, mompelde ik, want ik had werkelijk ieder realiteitsgevoel verloren.
“Zo zou je het kunnen noemen”, antwoordde dokter Terlouw glimlachend, en hij begaf zich met de reusachtige glazen pot naar het midden van de behandelingstafel en zei op enigszins gebiedende toon: “Benen uit elkaar en je zitvlak omhoog, Hans.”
Gedwee ging ik op de knieën zitten en ik duwde mijn kont omhoog.
‘Nu ben ik dus pervers’, dacht ik moedeloos, ‘straks weet de hele stad het…’
Dokter Terlouw wreef met zijn gehandschoende vingers mijn anus in met de vette zalf uit de pot en langzaam werkte hij de vettigheid naar binnen.
Eigenlijk was het best een aangenaam gevoel. Het tintelde en jeukte tussen mijn benen en ineens voelde ik alle spanning van me afvallen en met een luid, slurpend geluid opende mijn anus zich, zodat het stompje kaars naar buiten werd geperst.
“Klaar is kees”, riep dokter Terlouw, en hij gaf me een harde tik op mijn blote kont.
Verlegen ging ik overeind zitten en zwijgend blikte ik neer op het kleverige stompje kaars in zijn hand.
“Tja”, mompelde ik, “dat was het dan”, en dokter Terlouw glimlachte en zei: “Je kunt veel beter een echte pik in je holletje stoppen, jongen, want zo’n echte pik zit keurig aan een ander vast”, en hij verdween in een ruimte waarin zich een wasbak bevond, zodat ik alleen achterbleef in al mijn onnozele kleine-jongens-verlatenheid.
Plotseling, vervuld van een intens gevoel van onverklaarbare overmoed, riep ik: “U?'”
En dokter Terlouw stapte lachend de behandelkamer binnen en zei: “Best hoor, vanavond om negen uur ben ik vrij”, en fier en dapper kleedde ik mij aan en ik dacht tevreden bij mezelf:
‘Wanneer dokter Terlouw het doet, dan kan het onmogelijk slecht zijn, want wat dokter Terlouw doet, is altijd goed!’
(Verhaal uit de in eigen beheer uitgegeven bundel ‘De Gouden Fallus’,
erotische sprookjes voor jong en oud, van Wim Duzijn)
REACTIESTijdrover 26 oktober 2005 12:10
Sterkste gedeelte is dat gedeelte waarin hij een object zoekt om het uit te proberen. De behandeling van Dokter Terlouw is ook leeswaardig, maar het einde is onrealistisch en jammer. Op het moment dat u had moeten remmen, geeft u vol gas. Ik herken het wel, want ook ik zoek de grens op. Maar balanceren op de grens is beter dan erover heengaan. Het einde is eigenlijk ongeloofwaardig. Misschien dat dat de bedoeling was, maar toch. ‘…dokter Terlouw glimlachte en zei: “Je kunt veel beter een echte pik in je holletje stoppen, jongen, want zo’n echte pik zit keurig aan een ander vast” Leuke tekst, en hartstikke waar natuurlijk, maar ik vond het wat bevreemdend. Die dokter Terlouw verloor gelijk zijn integriteit. Nogmaals jammer, want die intimiteit even daarvoor geeft het verhaal juist cachet.Willem van Deursen 26 oktober 2005 13:10
“zie ik het als mijn harde maatschappelijke plicht een emanciperend, bewustzijnsverruimend verhaaltje te plaatsen”Wat probeer je te bewijzen, Anarchist? Mijnheer Duzijn is een middelmatige schrijver van dokterromannetjes-porno met een vleugje humor. Moet men hier de conclusie uit trekken dat zijn beeld representatief is?
De reactie van de meeste lezers zal inderdaad zijn: bah! vies! pervers! Hoe hypocriet. Vrijwel elke (hetero) man ontkent dat de prostaat in feite de mannelijke clitoris is. Dat past echter niet in het zelfgeschapen beeld van de man die op de ‘normale en gezonde’ wijze seks dient te hebben waarbij de vrouw met haar boven en onder-openingen zijn pik aan mag raken en verder geen truukjes. Nou, je moet ze de kost geven, de uitgebluste echtgenoten die ineens opveren als vrouwlief even vingert. De voorbinddildo voor dames loopt als een trein en is echt niet alleen populair bij lesbische stelletjes.Anarchist 26 oktober 2005 14:32
Alles wat ik wil zeggen is dat de gewichtigdoenerij rondom homoseksualiteit overdreven is. Precies zoals Willem van Deursen het stelt: alsof het bedrijven van sodomie een exclusief homoseksuele aangelegenheid is. Het gaat mij ook helemaal niet om seks, maar om tederheid en liefde, uiterst simpele, gewone en daarom als ‘middelmatig’ ervaren menselijke waarden, die van mij (gezien als gewoon naar liefde verlangend persoon) een huis- tuin- en keukenschrijver maken, waar ik me in het geheel niet voor schaam, juist omdat ik op deze site momenteel het verlangen naar kinderlijkheid van de VIJFTIGERS centraal stel. En wie ooit echt bewust kind is geweest, die weet dat het kinderlijke verlangen naar liefde niets ‘groots’ of ‘meeslepends’ bezit.Wie dat onzin vindt hoeft alleen maar even naar een van de laatste ‘dramatische uitingen’ van Samuel Beckett te kijken, waarin weinig meer gebeurt dan het zichtbaar maken van een simpel tederheidsgebaar. Wat simpele doodgewone tederheid in een doodstille, woordenloze ruimte – dat is alles wat de grote auteur van het absurdisme ons aanbiedt… Zoiets zou een toeschouwer die niet helemaal verkild en versteend is iets moeten zeggen… Dat je de meest geniale schrijver van de wereld kunt zijn, met een oeuvre dat bekroond werd met een Nobelprijs…, maar dat je desondanks nooit zoiets simpels als tederheid hebt gevonden…
Kleinburgerlijk gedoe is en blijft grote flauwekul.Tijdrover 26 oktober 2005 17:16
Magistraal betoog, het is jammer dat we geen cijfers kunnen geven voor reacties!Peter 26 oktober 2005 20:49
“En wie ooit echt bewust kind is geweest, die weet dat het kinderlijke verlangen naar liefde niets ‘groots’ of ‘meeslepends’ bezit.”Dat was van Gerrit Achterberg, de redder van Jan Wolkers die hem behoedde voor het dienen onder de wapens van de Kroon, zo zie je maar.
Dat ‘kinderlijk verlangen naar liefde’ heeft ook geen substituut nodig van volwassenen die met belerende en moraliserende methoden ( de vaderrol) ‘het kind’ van zijn explorerende drift beroven en hem vanuit de machtspositie aanleert dat liefde en sex twee gescheiden werelden kunnen zijn en dat het heel normaal is om in oorlogen en handel als object door elke agressieve idioot en freak, elke kolonisator, elke priester, elke leraar, gebruikt te worden in ruil voor wat ‘tedere dollars’ voor thuis, voor mama…: de onmondige, de afhankelijke broedkip, de gebondene die genadebrood moet eten.Anarchist 27 oktober 2005 09:53
Ik weet eigenlijk weinig van Achterberg af, realiseer ik me nu ineens. Ik heb tamelijk veel gelezen, maar bepaalde schrijvers heb ik – vanuit duistere en irrationele overwegingen – gemeden.
Achterberg werd wel besproken op de middelbare school die ik heb bezocht. De man schijnt zijn hospita te hebben vermoord – en daarna was er een soort morele strijd of zo – allemaal volgens de leraar – die werd uitgevochten op papier – en dat werd allemaal zo vervelend verteld, dat het me als extreem puberende realist (want ook toen al paarde ik extreme gevoeligheid aan extreme nuchterheid) volstrekt niet interesseerde.
Ik was er zo een van ‘Weltschmerz’ en in mijn eigen puberale woordbrouwseltjes stond zowaar (ontdek je achteraf) ‘cultuurpessimisme’ centraal… Een van mijn eerste gedichtjes (net 15 jaar geworden) bevat regels als ‘hoger, sterker, machtig, rijk – Babel, torens, straks in ’t slijk’…. gruwelijke zinnen, maar – zo realiseer ik me nu – niet gespeend van ‘visonair besef’ – omdat het grootheidsverlangen momenteel een erg grote rol speelt in wat men ‘moderne cultuur’ noemt.Binnen dat pessimistische beeld viel Achterberg niet te plaatsen. Echt bewust was ik trouwens ook niet met literatuur bezig. Koos Schuur, daar had ik een bundeltje gedichten van, en ik was helemaal weg van ‘De lange nacht’ van Marnix Gijsen’ – hetgeen niet zo verwonderlijk is, want op de achterflap lees ik (ik heb de pocket nog steeds): “De roman verhaalt het korte bestaan van Leo, een begaafd en overgevoelig jongmens, dat in aanraking komt met de wat oudere student Benoni, wiens leven niet beheerst wordt door de morele en religieuze principes, die Leo bij zijn opvoeding heeft meegekregen…” En ja, als je zo’n boek bezit. Wat moet je dan met een man die zijn hospita heeft vermoord…?
Anarchist 27 oktober 2005 10:54
Op het net trof ik zowaar wat info aan over Koos Schuur, een dichter die het nooit ‘gemaakt’ heeft, maar waarvoor ik desondanks als puber gekozen heb:
“Hij [Koos Schuur] moet, blijkens zijn bundel ‘Windverhaal’, een zwervershart bezitten, immer ontvankelijk voor de talloze sprookjes die de natuur, door middel van vogels, bloemen en kindermonden, eeuwigdurend aan zichzelf vertelt. Hij moet naar de geest een eenzelvig man zijn, dikwijls ontgoocheld, en met de dood in het hart, maar die, door een onverwacht gevonden gemeenschap met lotgenoten, telkens weer zijn oorspronkelijke dromen bevestigd ziet…” (Martinus Nijhoff, in: De belofte)Anarchist-fan 27 oktober 2005 16:11
De belezen discussie hierboven negerend: van dit verhaal heb ik genoten. Volstrekt onzinnig (en belachelijk) dat daar nog een discussie uit ontspringt. Laat u niet uit de kooi lokken door Tijdrovers en Willem van Deursens!Anarchist-fan 27 oktober 2005 16:12
Alleen Peter mag van mij bij al uw logs reageren. Die heeft iets toe te voegen, praat vanuit kennis en heeft verstand van zaken. Die Tijdrover orakelt volslagen flauwekul en Willem van Deursen is niet voor niks gestopt.Peter 27 oktober 2005 16:14
Uw reeks FORUM VIJFTIGERS is een retrospectief met voorspellende want, als cultuurpessimisme bestaat, een onheilspellend pamflet. Men blijft als een tuimelaar op tafel om de eigen as cirkelen, veroordeeld tot van middelpuntvliedende expressie naar middelpuntzoekende introspectie. Waar banen elkaar raken, knettert de lucht.
Bestaan er echt wel zulke fundamentele verschillen in de literatuur en poëzie over een gelijke periode van een land of wisselen deze niet zo sterk af qua reflexie en visie(s) op wat schrijvers (m/v) beleven in hun ontwikkelingen en ontdekt de maatschappij of lezer, consument dat men in ‘levende’ wisselwerking staat met de kunsten, dat er het model van de communicerende vaatwerking op van toepassing is.
Van Douwes Dekker( Multatuli) of Victor Hugo ( Les Miserables) mag men toch stellen dat het tot maatschappelijke beroering en een minder incestueus gericht ‘intellectueel’ debat of polemiek leidde. Dat wat schrijvers beschreven werd maatschappelijk en openbaar, het leidde tot politisering, zeg maar. Hoe ligt dat internationaal, bestaan er vergelijkbare bewegingen in andere landen? Duitsland, Frankrijk, Engeland ?Willem van Deursen 29 oktober 2005 02:26
@Anarchist-fan: “Willem van Deursen is niet voor niks gestopt.”
Dank je voor deze irrelevante opmerking.